Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 46]
| |
wateralf; meerv. wateralsen. Van water en alf. Bij Kil. evenveel, als waternecker, eene onteerende benaming van eenen watergod, of waterheer, zoo als de gewaande beschermgeesten der wateren anders heeten. |
|