Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] [Wanstallig] WANSTALLIG, (wanstaltig) bijv. n. en bijw., wanstalliger, wanstalligst. Van wan en stallig. Dat wanschapen of mismaakt is. Een wanstallig maaksel. Eene wanstallige gedaante. Van hier wanstalligheid. Vorige Volgende