[Wanschikkelijk]
WANSCHIKKELIJK, bijv. n. en bijw, wanschikkelijker, wanschikkelijkst. Van wan en schikkelijk. Ongeschikt, kwalijk voegende. Een wanschikkelijk kleed. Dat ding is zeer wanschikkelijk. Wanschikkelijke zeden. Eene wanschikkelijke rede. Ook wanschikkig: wanschikkige vaerzen. Oud. Van hier vanschikkelijkheid.