Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 26]
| |
den wandelaar; meerv. wandelaars. Van wandelen. Een reiziger te voet, meest in den verhevenen dichterlijken schrijfstijl gebruikelijk. Sta, wandelaar! bezie dit graf. Hij is een goede wandelaar. |
|