Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] [Walmte] WALMTE, z.n., vr., der, of van de walmte; meerv. walmten. Damp, wasem: ik kon van de walmte, die in de kamer was, niet zien. Vorige Volgende