[Walgachtig]
WALGACHTIG, bijv. n. en bijw. walgachtiger, walgachtigst. Van het zelfstandige walg en den uitgang achtig. Het geen walgt: dit is eene walgachtige spijze. Figuurl.: zijne gesprekken werden, ten laatste zoo walgachtig, dat enz. Van hier walgachtigheid.