[Waardschap]
WAARDSCHAP, z.n., o., des waardschaps, of van het waardschap; meerv. waardschappen. Het beroep van iemand, die een' herberg opheeft. Waardschap drijven, d.i. herberg houden. Ook beteekent het gast- of bruiloftsmaal. Niemant sel mer bidden ter werschappe. van Hasselt. Die gekoren zijnde Koning in een waerschap wetten gaf. R. Viss.
Dit woord, hetwelk zeer oud is en reeds bij Notk. en anderen voorkomt, en wirthschaft genoemd is, wordt aldaar voornamelijk voor gastmaal gebezigd, van wirth, in het nederduitsch waard, in zoo verre dit tegen het woord gast overstaat. Van hier waardschappen, bij Halma, gastmaal houden.