[Vuilnis]
VUILNIS, anders vulnis, en in de gemeenzame verkeering, vullis, z.n., vr., der, of van de vuilnis; zonder meerv. Onnut wegwerpsel van verschillende dingen, vuiligheid, drek, enz. De vuilnis opscheppen. Zamenstellingen: vuilnishok, vullishok, vuilnishoop, vullishoop, vuilniskar, vulliskar, vuilnisman, vullisman, vuilnisschop, vullisschop, vuilnisschuit, vullisschuit, vuilnisvat, vullisvat. Het woord vuilnis wordt ook in de beteekenis van schande of blaam gebezigd, als bij Hooft, De Staten hadden hem den naam van algemeenen Lantvoogt gegeven, om, onder dat dexel hun vuilnis op hem te werpen.