[Vroegeling]
VROEGELING, z.n., m., des vroegelings, of van den vroegeling; meerv. vroegelingen. Van vroeg. Zie ling. Hoogd. frühling. Geene lente, zoo als in het hoogd., maar een dier, dat in lente geboren wordt: so dat de spadelingen Laban, ende de vroegelingen Jacob, toequamen. Bijbelv.