[Vriendhoudend]
VRIENDHOUDEND, bijv. n. en bijw., vriendhoudender, vriendhoudendt. Van vriend en houdend, van houden. Die zich zoo gedraagt, dat hij zijne vrienden houdt, en dezelve hem genegen blijven: het is een vriendhoudend man. Van hier vriendhoudendheid. Dit woord verschilt van vriendhoud, bij Kil. Want dit laatste komt van vriend, en houd, genegen; zie houd.