[Vrank]
VRANK, bijv. n. en bijw. Zonder trappen van vergrooting. Vrij, onbedwongen: vranck en veiligh slaepen. Vond. Thans weinig anders, dan in vereeniging met vrij, gebruikelijk: dus wordt gij vrank en vrij. Hij gaat vrij en vrank over straat.
Vrank, hoogd., deen., eng. frank, fr. franc, ital., sp. franco, is een zeer oud woord, waarvan een zeer magtig volk zijnen naam ontleend heeft. Over deszelfs waarschijnlijken oorsprong, zie vrij.