Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Voortstooten] VOORTSTOOTEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik stiet voort, heb voortgestooten. Van voort en stooten. Voorwaarts stooten: de eene stiet den anderen voort. Alsoo hem de Joden voortstieten. Bijbelv. Vorige Volgende