[Voortreffelijk]
VOORTREFFELIJK, bijv. n. en bijw., voortreffelijker, voortreffelijkst. Van voor en treffelijk. Voor, en boven andere dingen treffelijk, uitnemend: een voortreffelijk geregt. Het smaakt voortreffelijk. Op zich zelf, in den Statenbijbel, als z.n., de voornaamste: hare voortreffelicke senden hare kleijne nae water. Van hier voortreffelijkheid.