[Voorteeken]
VOORTEEKEN, z.n., o., des voorteekens, of van het voorteeken; meerv. voorteekenen, en voorteekens. Van voor en teeken. Een voorbeduidend teeken: het is geen kwaad voorteeken. De schrik voor verscheide voorteekenen. Vond. Van hier, bij Kil. veurteeckenen, voorbeduiden.