Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 459]
| |
voort, heb voortgearbeid. Van voort en arbeiden. Snellijk arbeiden: arbeid toch voort! Bij aanhoudendheid arbeiden: arbeid gij daaraan nog al immer voort? Dezelfde aanhoudendheid van het bedrijf van baden, bakken, bazuinen, enz. wordt aangeduid door voortbaden, voortbakken, enz.; en voort zet aan bakken enz. insgelijks een denkbeeld van snelheid bij. |
|