[Voorsnijden]
VOORSNIJDEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik sneed voor, heb voorgesneden. Van voor en snijden. Voor anderen snijden: terwijl ik voorsneed, ging het beste weg. Voor iemand snijden, op dat hij het navolge: zijn meester sneed hem alles voor, wat een snijder te snijden heeft. Van hier voorsnijder, voorsnijdster.