[Voorshands]
VOORSHANDS, bijw. Van voor, en den tweeden naamval, dien hand oulings met meer andere vrouwelijke naamw. gemeen had; zie inleiding, bl. 86. Eigenlijk, Evenveel, als voor de hand, dat intusschen, even als voor handen, of voorhanden, zoo als velen schrijven, geheel iets anders beteekent. Want voor de hand is, in vereeniging met liggen, staan, enz. niet verholen, maar gereed, zoo dat men de hand slechts behoeft uit te steken, om het te grijpen; in vereeniging met komen, onder iemands bereik geraken: hij verbrandde al, wat hem voor de hand kwam; voorhanden, is, bij de hand, nabij, aanwezig: er is turf noch hout voor handen. De tijd is voor handen. Het is nog voor handen. Maar voorshands beduidt, even als voorslags, bij Kil, zonder onderzoek, gereedelijk: ik weet voorshands, dat het zoo niet is.