Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Voornoen] VOORNOEN, bijw. Van voor en noen. Des voormiddags: voornoen is hij hier nog geweest. Soms ook een z.n.: de voornoen, voormiddag; zie noen. Vorige Volgende