[Voorjagen]
VOORJAGEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik joeg voor, heb voorgejaagd. Van voor en jagen. Kil. veurjaeghen. Plantijn voerjagen. Voor zich henen jagen, of drijven: een havik jaeght de bloode duiven voor. Vond. Ook figuurlijk: en jaeght de lusten voor. Hooft. 't Gestarnt de schaduw veur quam jaghen. Vond.