Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 430]
| |
schikte voor, en voorbeschikte, heb voorbeschikt. Van voor en beschikken. Vooraf bepalen, bijzonderlijk, in de Godgeleerdheid, tot eene eeuwige zaligheid, of rampzaligheid, verordenen: Kan God menschen tot eene eeuwige verdoemenis hebben voorbeschikt? Van hier voorbeschikking. |
|