kleineren slaat: een strijdbaar volk. Het Fransche volk. De Vorst is voor 't volk gemaakt. Hooft. De zeven volcken, alle uit eenen Duitschen stam. Vond. Een grooter of kleiner aantal van evenveel welke levendige wezens: zie die kinderen eens; het is een volkje! De Konijnen zijn een machteloos volck. Bijbelv. Slecht volk, is het laagste gepeupel. Van hier de zamenstell: volkenregt, volkhouder, volknut, voordeelig voor de Landzaten: volknutte regeerlessen. G. Brandt. - volkrijk, volksbedrog, volksdwang, volksbegrip, volksbestuur, volksbeweging, volksdwaling, volksdwang, volksgeluk, volksgerucht, volksleider, volkslied, volksmagt, volksnut, volksoploop, volksoproeping, volksoproer, volksopstand, volkspartij, volkspraatje, volksregering, volksregt, volkstem, volkstiran, volksverdrukker, volksvergadering, volksverhuizing, volksvermaak, volksvertegenwoordiger, volksvertegenwoordiging, volkswapening, volkwerver, volkwijg, enz. Arbeidsvolk, bevolken, enz., bootsvolk, bruiloftsvolk, kloostervolk, krijgsvolk, landvolk,
manvolk, oorlogsvolk, paardevolk, scheepsvolk, voetvolk, vrouwvolk, werkvolk, enz.
Volk, hoogd., neders. ook volk, zweed., eng., vries. folk, angels., Isidor. folc, Ottfrid., Notk. folck, is verwant aan het deen. flok, Tartar. pulk, gr. πολυς, veel, aan ons vol en veel, en aan het lat. vulgus, het gemeene volk, anders ook volgus. Nu leiden sommigen dit volgus, en volk, enz. af van volgen, omdat een aantal menschen, die gezamenlijk iemand volgen, volk vormt; maar wij laten zulks onbeslist.