Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 411] [p. 411] [Voljarig] VOLJARIG, bijv. n., zonder vergrootingstrappen. Van vol en jarig. Tot jaren van mondigheid gekomen: hij is nog niet voljarig. Anders voljaard, deelw. van voljaren, mondig worden. Hoogd. volljahrig. Vorige Volgende