Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Volgziek] VOLGZIEK, bijv. n., volgzieker, volgziekst. Van volgen en ziek. Tot navolging overhellende, door volgzucht gedreven: het volgziek gemeen laat zich steeds blindelings leiden. Van hier volgziekte, anders volgzucht, zucht tot navolging. Vorige Volgende