Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 407]
| |
hoogd. vollbringen. Ten einde brengen, afwerken: eene reize volbrengen. Volbrengen zijnen wille. Kil. Het is volbracht. Bijbelv. Van hier volbrenger, volbrenging, volbrengster. |
|