Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Voetzand] VOETZAND, z.n., o, des voetzands, of van het voetzand; zonder meerv. Van voet en zand. Het zand, dat men met voeten treedt: het viel in het voetzand. Bijzonderlijk, is, in het voetzand geraken, het onderspit delven, of sneuvelen. Vorige Volgende