Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 396]
| |
looze dieren naer hunne voeten zien. Vond. Menschen en vogelen hebben twee, andere dieren vier, zes, en meer, voeten. Bijzonderlijk, een menschenbeen: hij maeckt mijne voeten gelijck als der hinden. Bijbelv. Mijn voet van 't net bevrijden. L.D.S.P. Vter vonten hi den voet wttoech. M. Stok. Daerse den voet onder de tafel steken. A. Bijns. Versloten worden met den voet. Houwaert. Men geeft niet met den voet, Huijghens. Allerbijzonderst, met hetzelfde verschil, dat er tusschen hand en arm plaats grijpt, het onderste gedeelte van het been beneden den enkel: die een wijden schoen maeckt voor een kleinen voet. Huijghens. Dat hi ontfinc ene wonde in den voet M. Stok. Die op de Troische eerde eerst sinen voet stelde. C. v. Ghist. De voet springt buijten 't spoor, de hand en houdt geen maet. D. Jonktijs. Hun wreede haat doorgraaft mij voet en hand. L.D.S.P. Deze beteekenis heeft voet ook in de bijw. barrevoets, blootsvoets, droogsvoets, en in menigvuldige zegswijzen, zoo als: iemand eenen voet onder het gat geven, eigenlijk, hem voor zijn achterste schoppen, en voorts hem wegjagen. Iemand den voet op den nek zetten, hem geweldig drukken, en knellen. Onder iemands voeten, onder zijne magt: gij hebt alles onder sijne voeten geset. Bijbelv. Onder de voeten, of, verzamelbaar, onder de voet, vlak tegen den grond: werpen onder de voeten. A. Bijns. Onder de voet gesmeeten. Hooft. Dat hi coemt onder de voet. M. Stok. Troja leet onder de voet. C. v. Ghist. Het hooft der slangen ghij onder de voet leijt. A. Bijns. Al light sijn neeringh half onder de voet. Huijghens. Onder de voeten, onder de voet, met de voet, of met voeten, treden, even als onkruid, vernielen, of verachtelijk behandelen: wanneer ghi vrilick alle scat onder u voeten tredet. Aldegond. Si traden die huse onder de voet. M. Stok. 't Ware goed treed gij schier als met de voet. Kamphuiz. Hij treedt zijn welzijn met voeten. Met den voet schoppen, verachtelijk van zich stooten: schop uw geluk niet langer met den voet. Den vasten grond onder de voeten hebben, zich aan den vasten wal bevinden. Voet aan land zetten, uit een schip aan land stappen. Voet bij stuk zetten, zich op de volvoering van zijn eigenlijk opzet toeleggen. Voet bij stuk houden, niet van het voorgenomene afdwalen. | |
[pagina 397]
| |
Voet bij voet setten, van nabij, man tegen man vechten, Kil. - Voet houden in het dansen, is, naar behooren dansen. Iemand voeten maken, hem meer doen voortspoeden. Iemand den voet dwars zetten, hem in zijn voornemen weerstreven. Iemand den voet ligten, hem eenen nadeeligen trek spelen. Iemand de voeten vegen, hem vleijen; zie voorts vegen. Iemand de voeten spoelen, hem in het water werpen. Met den eenen voet in het graf gaan, heel oud zijn. Geenen voet buiten de deur zetten, daar niet buiten gaan. Iemand op vrije voeten stellen, hem vrijheid geven, om te gaan, waar hij wil. Handen en voeten zijn mij gebonden, is, oneigenlijk, ik lig onder een zwaar verband. Zich met handen en voeten verweren, met al zijn vermogen. Iets aan iemands voeten leggen, is somtijds het voor iemand, die, naar de wijze der Oosterlingen, vlak op den grond zit, nederleggen: bracht het gelt, ende leijde dat aen de voeten der Apostelen. Bijbelv. Aan iemands voeten vallen, eerbiedshalve voor hem nedervallen: hem siende, viel hij aen sijne voeten. Bijbelv. Anders, iemand te voet vallen: al 't schepsel valt gehoorzaam hem te voet. L.D.S.P. Te voet gaan staat tegen over rijden, of varen: ik ging al dien tijd te voet. De Koninck ginck uijt met sijn gantsche huijs te voete. Bijbelv. Te voet dienen, is, tot het voetvolk behooren: ik dien liever te voet dan te paarde. Zoo of zoo veel man te voet, is zoo of zoo veel mannen voetvolks. Van het hoofd tot de voeten, is, geheellijk: van het hoofd tot de voeten gewapend. Van voet tot voet, is, van schrede tot schrede: men betwistte ons den grond van voet tot voet. Voet voor voet, is, bij elken stap: zij knickebeenen beide en struicklen voet voor voet. Vond. Voetje voor voetje, is, heel langzaam: hij loopt voetje voor voetje. Eenen witten voet bij iemand hebben, is, zeer gezien bij hem zijn: op eenen goeden voet bij hem staan. Naauwelijks op zijne voeten staan kunnen, is, zeer zwak, of dronken, zijn. Op zijne voeten staan, niet waggelen. Op zijne voeten zetten, van vastigheid voorzien: ik zal dat eens op zijne voeten zetten. Op staande voet, (niet op staanden voet) staande voets, terstond: zoo niet op staande voet; ten minsten met er tijdt. Vond. Op staende voet | |
[pagina 398]
| |
zijn hooft te leveren. D. Deck. Voet voor voetstap, voorgang: zoo wij dien voet niet volgden. Wagen. Voorts is voet de grondslag van evenveel welk ding: voet oft schraeghe, voet van het stockbeeld, voet van de kolomne, voet van den mast. Kil. Het waschvat met sijnen voet. Bijbelv. Sach hi oec ene vloet onder den voet des berghes lopende. Mat. der Sond. Deze beteekenis heeft voet in: het staat op eenen goeden voet. Het staat nog op den ouden voet. Wij staan op eenen gelijken voet. Dat gezegde staat op voeten, is, wel gegrond. Het zal vele voeten in de aarde hebben, daaraan zal, even als aan veel wortelig. onkruid, vrij wat moeite vast zijn. Iemand te veel voets geven, te veel gelegenheid, om vastigheid te krijgen. Hem voet geven, aanleiding verschaffen. Den voet gheven, oorsaecke gheven. Kil. Voet beduidt grondslag, in: de vredesonderhandelingen werden op dien voet aangevangen. Twijfelde, ofze woude op dezen voet beginnen. Vond. Een leger op den voet van oorlog brengen, is, hetzelve daartoe in staat stellen en toerusten. Voet is eene lengtemaat, in: zes voet en zeven duim; en, in de Dichtkunde, twee of meer onderling verbondene lettergrepen: er is een voet te veel in dien dichtregel. Van hier voeteling, voeteloos, voeteren, voetig. Zamenstell.: voetangel, voetbad, voetbank, voetbekken, voetboei, voetboog, voetdeksel, voetdweil, voeteneinde, voeteuvel, voetganger, voetijzer, voetklaauwier. zie pedaal; voetknecht, voetkus, voetlooper, voetmaat, voetmat, een mat, waaraan men de voeten veegt: voetpad, voetplant, voetschabel, voetslet, voetspoor, voetstaans, voetstal, anders pedestal; zie dit woord; voetstap, voetstoots, voetstrik, voetstuk, voetval, voetveeg, voetveger, voetvolk, krijgsvolk, dat te voet dient: voetweg, voetwerk, voetwisch, voetzand, voetzoeker, voetzool, enz. Boksvoet, drievoet, hanevoet, kalfsvoet, koevoet, kromvoet, maaivoet, paardevoet, platvoet, schoorvoeten, sleepvoet, slingervoet, enz. Voet, neders., eng. foot, angels., zweed. fot, goth. fotus, ijsl. fotur, wallis. pedd, lat. pes, gr. πς, Notk. fuoz, Ottfrid. fuaz, Kero. fuazz, hoogd. fusz, is verwant aan poot. |
|