Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 383]
| |
ringbuis bleef uit de vloot achter. Men verwacht de Moskovische vloot. De Levantsche vloot, de Groenlandsche vloot, enz. Hij brengt de Keurbenden met de vloot over. Hooft. Strijkt voor uw vloten en uw vlagh. Vond. Waer van daen de vloot, die herwaert leit, naer onzen IJstroom keerde. Antonid. Noit liep er vloot van ree, noit schip af van hun palen. D. Deck. Overdragtelijk is vloot een trein van menschen: daer komt de gansche vloot aan. Met de vloot mede gaan. Het verkleinw. vlootje, wordt voor een klein plat tobbetje gebruikt: onder de wijnvaten zet men vlootjes. Is er nog boter in dat vlootje? Van hier vloteling. Zamenstell.: vlootvoogd, enz. Botervlootje, graanvloot, haringvloot, koopvaardijvloot, krijgsvloot, oorlogsvloot, retoervloot, walvischvloot, wijnvlootje, enz. Vloot, Kil. vlote, angels., pool., sp. flota, fr., hoogd. flotte, it., zweed. flotta, deen. floade, eng. fleet, komt van vloten, of vlotten, drijven. |
|