[Vloo]
VLOO, z.n., vr., der, of van de vloo; meerv. vlooijen. Verkleinw. vlootje. Een bekend ongevleugeld insekt, dat, benevens den mensch, verscheidene dieren plaagt: die hond zit vol vlooijen. Het dicht van de vlooie. Vond. Van hier vlooiachtig, vlooijen. Zamenstell.: vloobeet, vlookruid, vlooscheet, vloozak. Aardvloo, een insekt, dat niet tot de vlooijen behoort, zandvloo, enz.