[Vleeschhouwer]
VLEESCHHOUWER, z.n., m., des vleeschhouwers, of van den vleeschhouwer; meerv. vleeschhouwers. Van vleesch en houwer. Slager: hij is een vleeschhouwer. Oul. ook moordenaar: mair die vleischouwers stopten hair oren als een doof serpent. v. Hass. Van hier vleeschhouwerij, vrouwel. vleeschhouwster.