[Vingervisch]
VINGERVISCH, z.n., m., des vingervischs, of van den vingervisch; meerv. vingervisschen. Verkleinw. vingervischje. Van vinger en visch. Dezen naam gaf men oudtijds enkel aan de vijfvingerige vingervisschen, maar thans ook aan de naderhand ontdekte zevenvingerige, die men in Virginische vingervisschen, en Paradijsvisschen, onderscheidt.