[Vilt]
VILT, z.n., o., des vilts, of van het vilt; meerv. vilten, dat wegens verschillende soorten gebezigd wordt. Eene stoffe, die uit aaneen klevende wol, of haar, bestaat en dient, om er hoeden, of iets anders, van te maken: hij draagt in zijne schoenen zolen van vilt. Voorts ook het gene van vilt vervaardigd wordt. Dus is vilt bij Kil. evenveel als vilten hoed, vilten mantel, vilten schoen. Bij Halma is Turksch vilt kemelshaar. En men gaf oulings, even als nog steeds in het hoogd., den naam van vilt aan een slecht mensch, inzonderheid aan eenen gierigaard. Van hier viltachtig, slecht, gierig, Kil., vilten, dat van vilt vervaardigd is. Zamenstell.: viltboom, viltkruid, viltluis, viltmaker, viltmakerij, viltmantel, enz.
Vilt, neders., deen., zweed. filt, hoogd. filz, angels., eng. felt, fr. feutre, ital. felza en feltro, middeleeuw. lat. feltrum, pheltrus, en filzata, pool. pilsni, boh. plst, is verwant aan het lat. filum, of aan pilus en pileus, of aan vel, en villen.