[Vetrok]
VETROK, z.n., m., des vetroks, of van den vetrok; meerv. vetrokken. Van vet en rok. Anders vetvlies. Een celachtig weefsel, dat het binnenste bekleedsel van het vleesch van dierlijke ligchamen uitmaakt, in welks holligheden zich derzelver vet verzamelt: de vetrok is reeds doorgezworen.