[Verzoeken]
VERZOEKEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik verzocht, heb verzocht. Van het onscheidb. voorz. ver en zoeken. Vriendschappelijk bidden: ik verzoek u daarom. De gemaghtighden haarer Hoogheit zouw men verzoeken, midlerwijle hunnen last te schorssen. Hooft. Sal ick hierom van den huijse Israëls versocht worden, dat ick het hen doe. Bijbelv. Bezoeken: eens ghinc hi haer besien of versoecken. v. Hass. Verzoek mij ook eens, hoort men, in Vriesland, en elders, nog dagelijks. Proeven, beproeven: mijn Fransche, (wijn,) daarbij verzocht en vergeleeken, ontviel meer, als ik meende. Hooft. Verzoekt door offerhande Godt te stillen. Vond. Oneigenlijk, ondernemen: het welcke de Egijptenaers oock versoeckende zijn verdroncken. Bijbelv. Op de proef stellen: verzoek mij! toets mijn' krachten! Min of meer opzettelijk in gevaar brengen, om onder beproeving te bezwijken: die uwe trou verzoekende u bemint. Vond. Die in alle dingen, gelijck als wij, is versocht geweest. Bijbelv.; waar God verzoeken voor Gods magt op de proef stellen, of God als uitdagen, gebezigd wordt. Voorts is iets verzoeken het met eene vriendschappelijke bede begeeren: wat verzoekt gij van mij? Dat ick in een saeck so swaer versocht op Helicon de hulp der Zanghgodinnen. Westerb. Het versoeckt een teecken. Bijbelv. Besté gerust uw dochter,
rijk van lof, aen mij, die haer verzoek. Vond. In overeenkomst hiermede zegt men: iemand ter bruiloft verzoeken, dat is, noodigen. Hij werd mede ter maaltijd verzocht. Van hier verzoeker, verzoeking, verzoekster. Zamenstell.: verzoekbrief, verzoekschrift, enz.