[Verwonnen]
VERWONNEN, bijv. n. en bijw., zonder vergrootingstrappen. Eigenlijk, een deelw. van verwinnen. Al wie in eenigen strijd overmand is: het verwonnen volk, de verwonnene stad. Een verwonnen redetwister, enz. Ook verwonnen van den vaak. Op zich zelf, als z.n., evenveel, als verwonneling, een verwonnen mensch: de verwonnenen, of verwonnelingen, smeekten den verwinnaar om genade. Als bijw., komt het voor in: legt nu verwonnen door een blooden schaekers hant. Vond.