Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 308]
| |
vreemding: verwondering is de dochter der onkunde. Mijne verwondering hield op, toen ik alles van nabij beschouwde. Ick verwonderde mij, als ickse sagh, met groote verwonderinge. Bijbelv. Staart, als in verwondering opgetoogen. T. v. Bracht. Zamenstell.: verwonderingsteeken, anders uitroepingsteeken, een bekend schrijfmerk. |
|