[Vervatten]
VERVATTEN, bedr. w., gelijkvl. Ik vervattede, heb vervat. Van het onscheidb. voorz. ver en vatten. Anders vatten, dan voorheen: gij moet de bijl vervatten. Hervatten, herhalen: vervat het eens op eenen anderen tijd! Bevatten, omvatten: er is meer in vervat, dan gij wel denkt. Van hier vervatting.