[Verstoken]
VERSTOKEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verstookte, heb verstookt. Van het onscheidb. voorz. ver en stoken. Aan het stoken van vuur, of van korenbrandewijn, enz. verbruiken: voor hoe veel aan steenkolen verstookt gij wel op een jaar? Ik zal vast meer koren verstoken, dan gij.