Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Versterf] VERSTERF, z.n., o., des versterfs, of van het versterf; zonder meerv. Van het onscheidb. voorz. ver en sterven; met weglating van den staart, zie ver. Afsterven, dood: bij versterf van den tegenwoordigen eigenaar moet ik het erven. Vorige Volgende