[Vernis]
VERNIS, z.n., o., van het vernis; meerv. vernissen, dat wegens verschillende soorten gebruikt wordt. Hoogd. firnisz, eng. varnish, fr. vernis, ital. vernice, lat. vernix. Een glanzig smeersel, waarmede men geverfde, of beschilderde, dingen bestrijkt: chineesch vernis. Vernis voor koper, voor houtwerk, enz. Ook, oneigenlijk: wellevendheid is het vernis der bekwaamheden. De Godtheid kan 't vernis der werelt gansch verschijnen. Vond. Van hier vernissen, met vernis bestrijken: eene schilderij vernissen. Figuurl.: en 't mondbesluit vernissen met de schrift. Vollenhov. Door een verniste tael. H. de Gr. Zamenstell.: vernisboom, enz. Ambervernis, copaalvernis, enz.