[Verlooden]
VERLOODEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verloodde, heb verlood. Van het onscheidb. voorz. ver en looden. Anders looden, dan voorheen: de glazen moeten verlood worden. Met lood bekleeden: verlooten de aerde potten. Kil. Van een loodmerk voorzien: de lakens worden verlood, ten teeken, dat zij goedgekeurd zijn. Van hier verlooding.