[Verknijzen]
VERKNIJZEN, onz. en wederk. w., gelijkvl. Ik verknijsde, ben en heb verknijsd. Van het onscheidb. voorz. ver en knijzen. Ook verkniezen. Onz., door knijzing verteerd worden: zij schijnt al meer en meer te verknijzen. Wederkeeriglijk, zich zelven geweldig kwellen: hij verknijst zich klaarblijkelijk. Van hier verknijzing.