't gezicht niet van de zoute baren. Vond., waar het zulk een uitroep is, als men in de zamenleving wegens allerlei kleinigheden bezigt, die anders euvel zouden kunnen worden opgenomen, ja als men wel eens in plaats van een enkel neen! gebruikt: was het zoo niet? Vergeef mij! het was zoo. Voorts weggeven, begeven: wanneer zal dat ambt vergeven worden? Hare hand is reeds vergeven! Nog eens geven: de kaart moet vergeven worden. Kwalijk, verkeerd geven: de kaart is vergeven. Oneigenlijk, een ding verbrodden: het spel, of de kaart, is vergeven, de zaak is verbrod! Eindelijk, door vergif in levensgevaar brengen, of zelfs dooden: zij werd beschuldigd van haren man te hebben vergeven. In dezen zin luidt het bij Kil. anders verghiften, verghiftighen. In de eerstgemelde beteekenis is het in het hoogd. vergeben, eng. forgive, angels. forgivan, Ottfrid. firgeban, fr. pardonner, middeleeuw. lat. perdonare. Van hier vergeeflijk, vergeefs, vergeefsch, vergever, vergevig, vergeving, vergif, vergiffenis, vergift, vergiften, vergiftig, vergiftigen, enz. Het deelw. vergeven dient als bijv. n. en bijw., in de gemeenzame verkeering, tot aandrang van de beteekenis der woorden, waarbij men het voegt: welk een vergeven, gaauwdief! Hij heeft mij vergeven bedrogen.