[Verbuigen]
VERBUIGEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik verboog, heb verbogen. Van het onscheidb, voorz. ver en buigen. Al buigende uit zijne rigting brengen: dat ijzer laat zich niet verbuigen. Voorts bezigen onze taalkenners dit woord, in plaats van het basterdw. declineren, nopens de veranderingen der naamw. en voornaamw.: het voor-