[Verband]
VERBAND, z.n., o., des verbands, of van het verband; meerv. verbanden. Verkleinw. verbandje. Van het onscheidb. voorz. ver en band, van banden, binden, door weglating van den staart van dit woord; zie ver. De daad van verbinden: door verband van persoon en goederen. Onder verband liggen, is verbonden zijn, niet vervreemd mogen worden. Ergens verband op leggen, is hetzelve tegen vervreemding verzekeren. Onder een strikt verband staan, is onder een streng bedwang verkeeren, tot ingetogenheid, werkzaamheid, enz. verpligt worden. Dat verband viel hem te zwaar, dat