Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 89]
| |
Avondster, en, wanneer zij zulks des morgens doet, met dien van de Morgenster, bestempelt: de loopkring van Venus is veel nader aan de Zon, dan die van onze planeet. Voorts bij de Romeinen, en in navolging van hen ook in onze Dichterlijke taal, de Godin der liefde: de bruiloftstoon valt Venus ook te lang. Vond. Bijzonderlijk gebruikt men Venus veel in gezegden, die tot onkuischheid betrekkelijk zijn, zoo als in: een slaaf van Bacchus en Venus. Veel van Venus houden, enz. Eindelijk geven de scheidkundigen aan het koper den naam van Venus, even als aan het lood dien van Saturnus, enz. Van hier veneriek, venerisch. Zamenstell.: venusbekken, zeker slag van kaardenkruid. Venusdienst, venusdier, venuskwaal, venusspel, venusster, venustempel, venusziekte, enz. |
|