[Veer]
VEER, z.n., vr., der, of van de veer; meerv. veren. Soms evenveel, als veder. Zie veder. Maar voorts geven de houtkoopers aan een bijzonder slag van gezaagd hout den naam van veren; en is veer een werktuig in zakuurwerken, sloten, enz. dat, wanneer het gebogen wordt, eene terug werkende kracht betoont: de veer is aan dat slot gebroken. Dezelfde beteekenis heeft veer in de zamenstell. veerkracht. Drijfveer, slotveer, springveer, enz.