[Veenbonk]
VEENBONK, z.n., vr., der, of van de veenbonk; meerv. veenbonken. Verkleinw. veenbonkje. Van veen en bonk. Een brok veenaarde van verschillende grootte: het drooggemaakte land zit overal nog vol veenbonken. Ook wel eens, in overeenstemming met zeebonk, een veenwerker: wat zien er die veenbonken uit!