[Vatzaam]
VATZAAM, bijv. n., vatzamer, vatzaamst. Bij Halma, in staat, om te vatten, te bevatten, in den eigenlijken zin van het woord: de kerk is niet vatzaam voor zulk eene tallooze menigte. Intusschen drukt men dit hedendaags veelal uit door groot genoeg, enz.