[Val]
VAL, z.n., o., des vals, of van het val; meerv. vallen. Volgens Kil. oulings evenveel, als geval, en het hoogd. fall, in den zin van gebeurtenis, omstandigheid, enz.: in welcke beijde vallen, v. Hass. Dit is eene verkorting van geval, en komt daarmede van vallen, even als toeval van toevallen, enz.