[Vaarkoe]
VAARKOE, z.n., vr., der, of van de vaarkoe; meerv. vaarkoeijen. Verkleinw. vaarkoetje. Het tegenoverstaande van eene koe, die met kalf is: die vaarkoeijen geven mij dezen winter melk, en worden den volgenden zomer gemest. Dit woord luidt bij Kil. verrekoe, en het is zamengesteld uit koe en varre, var, of vaar, eigenlijk, een stier, dat ook wel eens op zich zelf gebezigd wordt, om het tegenoverstaande van met kalf uit te drukken: is die koe met kalf? Neen, zij is vaar!